Gast:
Edson Sabajo & Guillaume Schmidt
‘Can’t be greedy… You gotta take some, and leave some’
Chapter 1NE
Cultureel ontwikkeltraject
Mini-museum voor twee personen
Chapter 1NE
Can’t be greedy… You gotta take some, and leave someJames Brown
Uitgever Hanne Hagenaars schreef voor de Zine van Chapter 1NE een essay over boksen en kunst, dat je hieronder kunt lezen.
Daar staat hij met ontbloot bovenlijf, zijn ene hand afwerend, de ander beschermend voor zijn borst, maar zonder de zachte ronde bokshandschoenen die vanaf 1868 verplicht waren. Dichter-bokser Arthur Cravan (1878–1920) poseert op de cover van zijn dichtbundel Stoomfluit. De rode letters overheersen het beeld, het is dan ook de perfecte bijnaam voor Cravan want woede was zijn levensdraad.
Zonder zijn opruiende taal en provocaties zou Cravan al lang vergeten zijn. Hij was zo’n man van twaalf ambachten en dertien ongelukken die in de kunst en het boksen z’n bestemming vond. Als dichter begon hij een lezing met een aantal pistoolschoten om vervolgens al schaduwboksend zijn toehoorders luidkeels te beledigen. Het publiek klapte zich de handen blauw maar de pers was negatief. Zijn moment van glorie was die ene keer dat hij kampioen middengewicht boksen van Frankrijk werd.
Zijn geestverwant Armando – bokser, schilder, dichter – had in alle opzichten meer succes. Hij publiceerde de dichtbundel De Boksers, eveneens met rode letters op de cover, waarvan hij geen woord zelf had verzonnen. Hij kaapte de gesprekken van boksers en plaatste ze als gedichten of korte verhalen op de pagina’s. Observerend, zonder moraal, zonder oordeel.
“Weet je wat het met hem was? Hij kon niet sparren. Bij het sparren ga je elkaar toch niet afmaken? (…) Nou sla me dan maar dood, klootzak.”
“Godkelere wat kan die goser pakken.
Daar stond ik ook van te kijken.
Keiharde jongen.”“Elke stoot die ik in m’n porem kreeg deed zeer. Alsof er een bom in mijn kop ontplofte.”
Het geweld zindert in bijna elke zin. Een bokser droomt angst. Want ook al ben je de grootste, de sterkste, niemand kijkt verlangend uit naar een flinke knock-out, naar een opengescheurde wenkbrauw, naar stekende pijn.
‘Idioten zien alleen maar iets moois in mooie dingen’, schrijft Cravan, ‘maar de kunst is om ook in lelijke dingen de schoonheid te zien.’ Zoals in het ontvangen van een klap. De schoonheid van een gebroken kaak, van de prachtige donkerrode kleur van bloed dat naar buiten gulpt. Het kraken van een bot. Kotsen van angst.
De angst doorstaan, dat doet kunstenaar Danny de Vos, dat is zijn kunstwerk. Hij stapt vrijwillig in een slachtofferrol en dat lijkt onverdraaglijk. Zo liet hij zijn rug blauw schilderen om de verf vervolgens met schuurpapier te laten verwijderen. Hij liet zich in het kader van een performance op het toneel in elkaar slaan door een professionele bokser. Dan kijk je de angst wel echt recht in de ogen. Niet dat de angst bang is voor de ogen van Danny. Nee, zeker niet. Maar moet je zo’n kunstenaar niet het podium af sleuren? Zijn vrouw Anne-Mie vindt van niet: ‘Het feit dat hij zichzelf als man in een artificiële slachtofferrol steekt, vind ik eigenlijk zelfs gerechtvaardigd. Wat Danny doet, is een plaatsvervangend zuiveringsritueel voor een wereld waarin veel onrecht is. Tijdens zo'n performance komt bovendien zoveel creativiteit vrij dat het aanstekelijk werkt. Ik zou het geen feest noemen, maar ik krijg er energie en inspiratie door.’
Nee, wat de moeite waard is, is niet altijd een feest. Gewillig een klap incasseren is een mentale daad. Je moet het maar durven. Sommige boksers (en acteurs) voelen de plankenkoorts als doodsangst in hun lijf. Zweten, overgeven, trillen als een rietje. Toch gaan ze het podium op.
Kunstenaars zijn meesters in het bedwingen van angsten: hebben ze eenmaal een visioen voor ogen dan deinzen ze nergens voor terug om dat te bereiken. Zo hield Vibeke Mascini totaal niet van sport maar nadat ze het topje van de berg Mont Blanc in de vitrine in het Teylers Museum had gezien sloeg bij haar de bliksem in. Ja, dat wilde zij ook: naar het hoogste punt van de berg om een stukje mee naar huis te nemen. Ze stelde een strak trainingsschema op en begon zichzelf genadeloos te drillen. De top bereikte ze niet maar het lukte haar wel om in een thermoskan Alpensneeuw mee terug te nemen die ze vervolgens met de warmte van haar handen boven de Noordzee liet smelten. We set out late because we had snow to dissolve for breakfast (2016), de pastelzachte foto van dat glorieuze moment was alle pijn waard.
In kunst en boksen gaat het om de dialoog met mensen die het niet met je eens zijn, een krachtmeting om jezelf aan te scherpen. Het gevecht met je eigen weerstand.
De grootste bokser aller tijden Muhammad Ali bezat een waanzinnige mentale kracht. Hij weigerde naar Vietnam te gaan om te vechten (‘I got no quarrel with them Vietcong’) en gaf niet toe ondanks de verregaande gevolgen van zijn beslissing: Ali mocht niet meer boksen in de VS. Een kunstenaar wordt hij genoemd, meer nog dan een vechter. ‘Float like a butterfly, sting like a bee.’ Een danser, een dromer, een dichter en een bokser. In 1963 bracht hij de langspeelplaat I'm the Greatest uit, een mix van poëzie en raps.
This is the legend of Muhammad Ali
The greatest fighter that ever will be
He talks a great deal and brags, indeed,
Of a powerful punch and a blinding speed.
En zo beschouwd is boksen een holistische praktijk, een manier om je zelfbewustzijn te vergroten door je lichaam en geest te trainen. Want zonder mentale power win je geen enkele slag.
Kunstenaar Aernout Mik maakte een video waarin een paar oude mannen krachteloos en zonder woorden met elkaar in gevecht gaan, als een schaduw van hun vroegere zelf. Het gevecht vindt in de keuken plaats. Ze sparren. Hun kracht hebben ze verloren maar nu gaat het om de optelsom van wat ze hebben gewonnen en verworven in hun bestaan. Je door het leven slaan zonder angst voor een bloedneus is tenslotte waar het om gaat.