Gast:
Simon(e) van Saarloos
GESLOTEN
“We must bring about the end of the world as we know it.”
‘When the chance came all she could see with her skin was space space space space space.’
– Alexis Pauline Gumbs
Terwijl we in de trein zitten wuift ze naar de weilanden: ‘Waarom wordt er in Nederland altijd gedaan alsof er te weinig plek is?’ Zij woont nu zo’n tien jaar in Nederland. ‘Nog geen kwartier buiten de stad en er is veel ruimte.’ De bekende mantra ‘te weinig’ verwijst niet naar vrije vierkante meters of een beschikbare seat at the table: het is een mentaliteit. Een mentaliteit die verbeeldt hoe ruimte en middelen dienen te worden verdeeld. We weten ook hoe de weilanden er van bovenaf uitzien, vanuit een vliegtuig of drone: strakke lijnen sloot en hek, keurig ingedeeld land. Wat daar groeit is er moedwillig neergezet: het heeft een naam en het ontwikkelt zich volgens plan.
Ik zeg dat ik Nederland al zeker tien jaar af en aan verlaat omdat er broodnijd heerst. Het is net alsof er voor iedere titel, functie of flood maar één stem mag klinken. Alsof het beeld van het kind dat de lekkende dijk wist te dichten een voorbeeld is geworden voor hoe we denken, fungeren, bewegen: één held (een blonde jongen), één vinger (een wijsvinger, ook te gebruiken als gebaar bij een betuttelende correctie) kon een heel land redden. In Nederland lekt het alleen overzichtelijke druppels. Het stroomt of stormt hier nooit. Vriendin en acteur Romana Vrede zei eens, vermoeid: ‘In Nederland is er maar één Romana Vrede, dus natuurlijk ben ik overwerkt. In New York lopen er wel honderd van mij rond. Dat is zo’n fijn idee.’
Schaarste
Schaarste is de structuur die ons denken beheerst. Schaarste vormt hoe we tot kennis komen en hoe we de materiële realiteit indelen. We creëren een verhaal over onze realiteit, dat vervolgens als effect van de realiteit wordt gepresenteerd. Alsof de wereld om één soort denken vraagt. Alsof de aarde om vaste hokjes smeekt. Zeker, er is ruimte voor verschillende stemmen. Dat is de definitie van democratie – zo klinkt het ideaal. Maar de materiële en morele indeling van de wereld baseert zich al gauw op een mainstream stem, die als meest logisch en waar wordt beschouwd.
Broodnijd verwijst naar een mentaliteit van schaarste. Dat is niet eigen aan Nederland. Ik schets Nederland onterecht als uniek: schaarstedenken heerst namelijk overal. Door Nederland specifiek te maken en de lekkende dijk op te werpen, probeer ik een gevoel van uitzondering en afbakening te creëren. Bij het schaarstedenken hoort namelijk hiërarchisch onderscheid, vergelijking en competitie: hier is het echt heel erg; in New York is het anders; elders is het beter. Schaarstedenken heeft verschillende wortels met een wijdverspreid effect. Schaarstedenken is, zogezegd, overvloedig aanwezig. Dat is opgemerkt: er zijn tegenwoordig talloze online meditatiesessies te vinden die gericht zijn op denken vanuit overvloed. In die sessies wordt vooral geoefend met overvloed in financiële zin. En deels raakt die oefening aan wat dit Abundance chapter in Het Hem probeert te verbeelden en doorvoelen. Vriend Aishah Sarfraz vertelt dat zij, als kind van migrantenouders, heeft geleerd om vanuit schaarste te denken. ‘Mij werd verteld: wij hebben niet veel geld en het is lastig om aan veel geld te komen, er zal altijd een tekort zijn. Ik probeer die verwachting te doorbreken door me in ieder geval voor te stellen dat ik meer kan verdienen.’
Vanuit schaarste gedacht is het logisch om de wereld strak in te delen, om verzekeringen af te sluiten en om ver vooruit te plannen. Om grip te krijgen, uit angst voor gebrek. Zo leren we veelheid te creëren: niet door overvloed aanwezig te verwachten, maar door te denken vanuit behoud, door te sparen en door alles heel precies in een hokje te plaatsen.
Mijn kritiek op schaarste – de ‘te weinig’ mentaliteit – komt dus niet voort uit de overtuiging dat onze bronnen oneindig zijn en we de wereld zorgeloos kunnen misbruiken. Burnouts, bijvoorbeeld, zowel van mensen als de aarde, zijn reëel: we overvragen. Maar we overvragen vooral omdat we het ene als belangrijk en bron van groei zien en het andere als nutteloos. Uit zo’n hiërarchie van wat belangrijk is en wat niet, spreekt ook een schaarste gedachte: niet alles kan tegelijk even belangrijk zijn. Schaarste en toekenning van waarde zijn op die manier fundamenteel aan elkaar verbonden. Zelfs zodanig, dat waarde ontstaat waar schaarste wordt aangebracht.
Schaarste en overvloed
Overvloedsdenken belooft geen gouden bergen. Abundance is geen roekeloze negatie van schaarste: het bevraagt hoe schaarste is gecreëerd, en waarom, en wie hiervan profiteert. Onze huidige economie is ontstaan vanuit het idee dat er schaarste is aan middelen, aan bronnen. Dit tekort moet worden opgelost met groei. En groei ontstaat door middel van controle. Kapitalisme belooft oneindige groei en mogelijkheden, maar introduceert een gebrek aan tijd: er zijn te weinig uren in een dag. Tijd als schaarstemiddel impliceert ook dat je in principe alles kúnt of wil doen en dat die schaarste op de een of andere manier moet worden bevochten (door je te haasten, door diensten in te kopen en weinig te slapen). In vooruitgangsdenken schuilt immers altijd het idee dat er iets moet worden getemd om het te laten groeien – lusten, middelen, tijd.
De kolonialist predikt een cultureel tekort en een gebrek aan beheersing: zo vergoelijkt het Westen uitbuiting en industriële monopolie. Het idee dat sommige mensen de toekomst vormgeven, terwijl anderen nog een beetje achterlopen, maakt een onderscheid tussen ‘Eerste’ en ‘Derde’ wereld. De toekomst is zo niet alleen een punt in de tijd, maar ook een ruimte of locatie die moet worden beschermd en afgesloten. Zie Fort Europa.
Ook beschouwen we schaarste als een biologische, natuurlijke kwaliteit. Charles Darwin creëerde dit idee van schaarste door het leven in kaart te brengen als een stijgende lijn van groei en vooruitgang. Die vooruitgang ontstaat dankzij competitie. In plaats van een chaotisch samenleven, zag hij een race, een survival of the fittest. ‘Anders’ wordt een beetje eng: als alles competitie is, zou ‘anders’ zomaar beter kunnen zijn. Het is een of-of model, geen en-en. Overleven is van belang, en daarmee valt alles wat niet verbetert langzaam af. Wat tóch bestaat en de norm van nuttig verwart, krijgt een plekje in het verhaal. Lesbiennes en homo’s zouden evolutionair nuttig zijn, omdat ze geen kinderen kunnen krijgen en de menselijke soort er baat bij heeft dat niet iedereen zich voortplant. Zo wordt alles begrijpelijk gemaakt.
Zolang we de wereld als een grote glanzende knikker zien, heerst een gevoel van controle. Om meerstemmigheid te benadrukken, schrijft filosoof Gayatri Spivak niet over ‘Moeder Aarde’ of ‘de planeet’. Liever spreekt ze van ‘planeetachtigheid’. Alles wat op de planeet aanwezig is, is planeetachtig. Planeetachtige elementen kunnen elkaar prima uitsluiten en toch tegelijkertijd bestaan. Spivak forceert een schitterende breuk met het idee dat de planeet kan worden bestudeerd als een geheel en dus ook met één universeel beleid kan worden gered. In het westen wordt discipline – in de vorm van consuminderen en vliegschaamte – als oplossing geprezen. Ingetogen leven, strenge onthouding, grenzen stellen, besparen, beknibbelen, hamsteren, een betuttelende wijsvinger. Zolang ‘minder’ de oplossing lijkt, hoeft het niet over een structurele herverdeling van middelen te gaan.
Iedereen weet tegenwoordig dat de aarde rond is, en er wordt lacherig gedaan over de vroegere overtuiging van een platte aarde. Maar er klotsen nog altijd mensen over de rand, overal liggen drempels en het oversteken van een grens is voor velen verboden. Abundance centreert de toegankelijkheid van de mensen die meestal als extra gelden, omdat zij wel netjes worden uitgenodigd maar via de zijingang of achterdeur naar binnen moeten, met een lastminute neergelegde plank of eigen meegebrachte tolk. Zij worden met applaus onthaald als ervaringsdeskundigen maar niet betaald als experts. *Minderheid, gemarginaliseerd, over de rand geklotst, achtergesteld. In die taal wordt de rand als een kleine ruimte voorgesteld en als plek van schaarste gecultiveerd. Het wordt de plek waar je belandt, met pech, maar niet wilt zijn. De rand wordt door medisch onderzoek, statistiek en politici die ‘opkomen voor’ bestendigd als een vanzelfsprekend beperkte plek. *
Neem LHBTQIA+’ers: onze maatschappelijke emancipatie nam ogenschijnlijk een vlucht toen we in de jaren negentig als een natuurlijke tien procent #BornLikeThis werden erkend en neergezet. #BornLikeThis impliceert dat niemand moeite zou doen om LHBTQIA+’er te zijn: het is iets wat je overkomt. Als het je niet zou overkomen, als het niet aangeboren was, dan zou je er nooit voor kiezen. Het benoemen van zo’n tien procent zorgt er bovenal voor dat de norm van negentig procent veilig is gesteld. De tien procent mag zijn zoals ie is, want tien procent verstoort niet. De categorisering ‘minderheid’ bevordert de maatschappelijke acceptatie (tolerantie?), maar de minderheid moet wel een minderheid blijven om die acceptatie (tolerantie?) te verdienen. Het benoemen van een minderheid is niet alleen een kwantitatieve aanduiding. Het is ook een moreel stigma, omdat wat als ‘weinig’ moet worden gemarkeerd, meestal juist als ‘te veel’ wordt beschouwd: te luid, te groot, te dik, te Zwart, te rebels, te kleurrijk, te morsig, te verwarrend om als norm te mogen gelden.
Overvloed
Overvloedsdenken ziet weelde in wat en wie er allang is. Wij hoeven niet te worden uitgenodigd om het hoofdpodium tijdelijk te vullen. Dit is geen eenmalige bühne of een alternatief kunstfonds of een aparte maand of dag ter viering van ons bestaan; wij claimen de podia waarop we al staan als hét podium, zonder er één te selecteren. Meerdere podia en stemmen kunnen hét en dé zijn. Tegelijk. Zonder onderlinge competitie. Overvloed hoopt de sociale en materiële randen centraal te stellen in collagevorm, waardoor representatie als doel – je te tonen als zogenaamde minderheid, invechten en aanpassen – niet meer nodig is. Er wordt al getoond, gedanst, gefluisterd en geschreeuwd. Het gaat er om te kijken en te luisteren met een overvloedige aandacht, een concentratie die niet is gebaseerd op selectie, vergelijking en hiërarchische waardering. In overvloed hoeft niemand zich te laten zien. Voorbij de schaarste is er misschien wel helemaal geen zelf meer. Het opheffen van een zelf is geen zetje richting een kleurenblinde wereld of een straatbeeld zonder verstoring. Het ont-positioneren is een filosofische houding die de huidige identiteitskaders erkent, maar tegelijkertijd aanmoedigt om daaraan voorbij te gaan, omdat de constructie van deze kaders zo diep is, dat het radicale fantasieën vergt om deze te ontwortelen en te veranderen en onmogelijk te denken.
Overvloedsdenken gaat in tegen het idee van statische identiteit. Het idee dat je kenbaar kunt zijn en je zichtbaar moet tonen, dat je uit de kast moet komen en begrijpelijk moet klinken, wordt door overvloed weerlegd. Overvloed gaat er van uit dat alles er al is; geen enkele bestaande vorm zichzelf te verdedigen of bewijzen. Abundance ís drag cultuur, zoals vormgegeven door LHBTQIA+’ers. Drag viert en centraliseert overdrijving en namaak, omdat gelaagde betekenis en verhulling niet tot minder ‘echt’ leidt. Meer. Meer pruiken, meer gezichten, meer lipstickkleuren door elkaar, meer packers en binders, plakbaarden, ballonborsten en bretels. Meer lagen en maskers zonder verstopte kern of biologie: de compositie en collage van lagen ís werkelijkheid. Zoals de geweldige romancier Akwaeke Emezi schrijft: ‘You wear the mask; you are the thing. For people who live in the knuckles with 67 faces, it’s not really about pretending to be people you’re not. It’s more about having faces for all the things you already are – blurred spaces, trickster mobility.’ Het onderscheid tussen mens en ding en dier is opgezet omdat veiligheid in een neoliberale maatschappij alleen middels superioriteit en controle kan worden bereikt. Abundance heft dat onderscheid op. Overvloed overtuigt van de helende kracht van gedeelde en verbrijzelde aandacht, fluistert, lacht en protesteert dat andere vormen van veiligheid mogelijk zijn.
Dat overvloedsdenken een soort politieke ontsnapping biedt, toont dichter Alexis Pauline Gumbs in haar poëziebundel Spill. Scenes of Black Feminist Fugitivity. Spill verwijst naar alles wat over de randen heen klotst. Morsen, vloeien, knoeien, plengen, verkwisten. Alles wat als onprofessioneel of ‘te veel’ of ‘te luid’ wordt gezien. Alles wat de kaders van waarde en status ontstijgt – het teveel dat niet te verpatsen valt en niet is in te zetten voor winst. Spill is extra, het wordt als onnodig gemarkeerd. De momenten van Black fugitivity waar Gumbs over schrijft, markeren de weigering om je bestaan te laten definiëren door opgelegde categorieën. Zwarte voortvluchtigheid neemt die positie van onnodig, onhandelbaar, verspilling niet aan als probleem, maar als mogelijke vrijheid. In plaats van jezelf in een voorgeschreven rol of positie te proppen, ben je vrijer op de vlucht. Wie in de huidige wereld van waarde is, kan namelijk worden verkocht, tot slaafgemaakt, uitgebuit, gekoloniseerd of als politiek middel worden ingezet.
Ook kwantumdeeltjes zijn op de vlucht. Zodra je een kwantumdeeltje meet, verdwijnt het onder invloed van de meting: beschadigd door licht en warmte. Uit kwantum fysisch onderzoek blijkt dat niets enkelvoudig is. Er is geen individueel, geïsoleerd bestaan, alleen verstrengeling. De ongrijpbaarheid van kwantumfysica confronteert met een eindeloze compositie aan mogelijkheden. De wereld is een collage waarvan sommige lagen – bijvoorbeeld in het verleden en de toekomst, onderwater of in de ruimte – niet direct te zien of te horen zijn, en toch is de af/aanwezigheid voelbaar. Wat nu concreet en duidelijk aanwezig is, verwijst zo ook naar een mogelijk, onzichtbaar en onbekend bestaan. Klinkt die oneindigheid abstract? Misschien.
Misschien is het niet heel anders dan de verbeelding die COVID-19 van ons vraagt. Het virus is er, maar het is meestal niet te zien. Het is te detecteren met een test, in de neus en keel van een persoon. Maar alles eromheen – de regels, de afstand, het voortdurend handenwassen – is in de meeste gevallen geen directe respons op de aanwezigheid van virusdeeltjes. Het is een choreografie met mogelijke aanwezigheid. Dat leven met een abstractie, is dus minder filosofisch dan het in woorden welllicht klinkt. We doen het al. Wel zou de respons op Covid veel meer moeten worden geformuleerd vanuit die mensen die altijd al met kwetsbaarheden leven – zij die als een blokkade en last worden geportretteerd; wier leven aan de rand wordt gezet door institutionalisering en stigma. Wat zou er gebeuren als we onze huidige denkkaders niet op het virus zouden projecteren?
“We must bring about the end of the world as we know it” luidt de ondertitel van Chapter 4OUR. Filosoof Denise Ferreira da Silva legt daarbij de nadruk op kennen. Da Silva doet dus geen oproep tot materiële destructie. Ze vraagt niet om uitroeiing, maar om het onmogelijk denken van die structuren die gewelddadige ongelijkheid en hiërarchieën bestendigen en voortbrengen. De roep om een einde klinkt misschien niet abundant, maar voor veel van wat bestaat, voor velen die bestaan, is de ontmanteling van huidige denkkaders een basisprincipe om eindelijk te kunnen beginnen.
Wij mensen zijn geweldige verhalenvertellers, pleit Sylvia Wynter in On Being HumanΩ as Praxis, maar we vergeten graag dat die verhalen ons biologisch en wetenschappelijk onderzoek vormen. Wynter geeft aan dat we kennen en leven door te selecteren en uit te sluiten en dat deze manier van doen als een natuurwet wordt gepresenteerd. Terwijl: het is slechts één manier van doen, één manier van kennen, één manier van verhalen vertellen. We geloven heilig in het uitsluiten om ín te sluiten, het categoriseren om inclusiviteit te claimen, selecteren en markeren. Maar wat als alles er mag zijn en er toedoet, zonder bewijs van nut, doel, onderscheid, hiërarchie, prioriteit of winst? Dat is overvloed. En wat het nog meer is? Dat is de eindeloze fantasie waar ‘Abundance’ om vraagt.