Gast:
Samir Bantal & Rem Koolhaas
In de omgang met crisis van ons planetaire bestaan zijn er volgens de gevierde auteur Charles C. Mann twee karakters te onderscheiden, die van de tovenaar en die van de profeet. De tovenaar gelooft dat wetenschap, technologie en innovatie een uitweg zullen bieden uit de toenemende druk van de klimaatcrisis. De profeet daarentegen vindt dat we een stapje terug moeten doen, dat we ons beter moeten aanpassen aan het ritme van de natuur. Dat we de natuurlijke grenzen van de aarde beter moeten begrijpen en dat we de problemen vooral daarbinnen moeten oplossen. Geconfronteerd met deze strakke tegenstelling zullen de meeste mensen zeggen dat ze zowel tovenaar als profeet zijn. Of eigenlijk, dat klinkt misschien een stuk minder heroïsch maar wel reëler, ze hangen er een beetje tussenin.
In februari 2020 openden Samir Bantal en Rem Koolhaas de tentoonstelling Countryside, The Future in het Guggenheim in New York. Tien jaar lang werkten zij aan een wijdvertakt onderzoek naar hedendaagse ontwikkelingen op het platteland, samen met hun team van OMA/AMO en een reeks universiteiten uit de Verenigde Staten, Kenia, Rusland en China. De grote veranderingen in de manier waarop we leven voltrekken zich volgens hen al lang niet meer in de stad, maar in de gebieden daarbuiten, op het platteland. Landelijke gebieden worden het hardst getroffen door de gevolgen van klimaatverandering, maar bieden mogelijk ook de beste oplossingen om die gevolgen het hoofd te bieden, aldus Koolhaas en Bantal.
Koolhaas kennen we als een invloedrijk architect die binnen parameters van één gebouw een doorwrochte filosofie over stedelijk leven kan uitrollen. Hij is een onconventionele scherpe denker, die kan provoceren met observaties die zo flagrant zijn dat iedereen er overheen heeft gekeken. Zo begon hij ooit zijn carrière als architect met de uitspraak dat de Berlijnse Muur "een architectonisch meesterwerk" was; wees hij er al vroeg op dat onze conserveringsdrang historische steden tot decors voor toeristisch vermaak heeft gemaakt; en toonde hij als curator van de Architectuur Biënnale in Venetië aan dat architectuur mettertijd was gereduceerd tot een centimeter-dunne façade om pijpleidingen, bedrading en allerlei eigentijdse service-installaties mee te maskeren. Koolhaas’ retoriek is uitdagend, maar staat bovenal in dienst van zijn rotsvast geloof dat architectuur in staat is om op iedere complexe opgave een antwoord te formuleren, en de ambitie om zich met die vaardigheden te buigen over grote maatschappelijke vraagstukken.
Tijdens de voorbereidingen van deze CHAPTER kan ik mij echter niet aan de indruk onttrekken dat Koolhaas minder resoluut klinkt als hij over eigentijdse ontwikkelingen op het platteland spreekt. In een interview met Vivian Xinlin Song1 merkt hij op dat de jonge architecten met wie hij werkt, de rol van architectuur anders invullen; dat ze terughoudender zijn in de opvatting dat er vanuit architectuur oplossingen gevonden kunnen worden op ingewikkelde vraagstukken als klimaatverandering. Het platteland ontwikkelt zich niet aan de hand van omvangrijke van bovenaf opgelegde masterplannen, maar op basis van lokale strategieën, processen en methodes, geen radicale omwentelingen maar een extrapolatie van positieve krachten op kleine schaal. Koolhaas vraagt zich hardop af of die bescheidenheid onder een jongere generatie architecten uiting is van gebrek aan ambitie, of dat het juist de beste manier is om met eigentijdse uitdagingen om te gaan. “In order to bring about drastic changes to our current situation, we first need to be extremely modest, because it was a lack of modesty that brought us these problems to begin with. But at the same time you can’t be modest when making the drastic changes that are needed now” aldus Koolhaas.
Samir Bantal, Koolhaas’ compagnon in het Countryside-project, is van een andere generatie. Zijn eerste levensjaren bracht hij door op een boerderij in de Marokkaanse Rifregio, waarna hij met zijn ouders naar IJsselstein nabij Utrecht verhuisde. Tijdens de zomervakanties kwam het gezin nog wel naar Douar Leghriba, waarbij ze ieder jaar opmerkten een stukje verder vervreemd te zijn van het rurale leven. “We had become city people, tourists in the countryside,” schrijft Bantal in de publicatie Countryside, A Report van Taschen (2020).
Eerder werkte Bantal samen met wijlen ontwerper Virgil Abloh aan diens solotentoon-stelling in het Museum Of Contemporary Art in Chicago, waarin zij uiting gaven aan een eigen-tijdse type ontwerper/kunstenaar als toerist. Iemand die, in tegenstelling tot een purist, altijd van buiten komt, die zich vrij door allerlei culturen en omgevingen beweegt, en zich met een open blik laat verassen door de artistieke waarden die daaruit vloeien.2 Bantal lijkt minder gedreven door de gedachte dat allesomvattende oplossingen voor complexe uitdagingen zoals de klimaat-problematiek via architectuur gevonden kunnen worden, maar veeleer dat oplossingen ontstaan uit een samenspel van intrinsieke lokale kennis, fijnmazige sociale netwerken, en technologie.
In de Countryside-publicatie toont Bantal foto’s van zijn modebewuste ouders uit de tijd dat ze nog op de boerderij in Marokko woonden en merkt hij op dat rurale gebieden altijd zeer ontvankelijk zijn geweest voor de invloed van stedelijke trends, soms ten koste van de lokale structuren. Maar we zijn op een punt aangekomen waarbij die beïnvloeding juist de andere kant op zou moeten bewegen, waarin het urbane leven juist zou moeten ‘ruraliseren’. “Om een duurzaam leven op aarde mogelijk te maken moeten we naar het platteland kijken, dat staat aan het front voor onze strijd tegen klimaatverandering, voor voedselzekerheid en een inclusieve balans met de natuur”, aldus Bantal.
Met hun Countryside-onderzoek willen Bantal en Koolhaas aandacht genereren voor het feit dat in de door economische waarden gedreven kosmopolitische levenswijze van de afgelopen 30 jaar de diepe kennis en intrinsieke logica van het leven in non-stedelijke gebieden op grote schaal is genegeerd, en dat daarmee tevens een groot arsenaal aan kennis buiten beschouwing wordt gelaten. Die constatering staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een bredere paradigma-verschuiving, waarin het bewustzijn groeit dat de mens, wil het zich staande houden op deze planeet, een andere relatie aan moeten gaan met zijn (natuurlijke) omgeving. Het idee dat we volledige controle kunnen uitoefenen op onze omgeving – kenmerkend voor het westers kapitalistisch gedachtengoed – maakt steeds meer plaats voor het besef dat we een gelijkwaardige relatie moeten (her)vinden met de natuur, en er een radicale systeemverandering nodig is om onze toekomst te waarborgen.
Terwijl we met Bantal en Koolhaas werken aan CHAPTER 5IVE haalt de actualiteit ons links en rechts in: boeren protesteren tegen stikstofmaatregelen; we leven met een pandemie ten gevolge van ecologische disbalans; talloze stormen, bosbranden en overstromingen wereldwijd; en tenslotte een oorlog in Oekraïne die los van nationalistische retoriek voor een belangrijk deel lijkt te gaan om de enorme graanproductie waar het land rijk aan is, en waar veel economieën van afhankelijk zijn. Iedere directe oplossing is omringd met talloze tegenargumenten. De prangende urgentie waarmee politici zich over het klimaat uitspreken blijkt broos en razendsnel vervlogen.3 De vraag dient zich aan of het denken in omvangrijke, directe oplossingen nog wel van deze tijd is, en of de meest drastische verandering die we teweeg kunnen brengen een mentaliteits-verandering zou zijn.
Met Bantal en Koolhaas kiezen we ervoor ons vizier op beeldende kunst te richten, omdat het ons toestaat tussen verschillende gedachten te hinken en in zekere zin pas op de plaats te maken, of om de bekende woorden van Donna Harraway nog maar eens aan te halen, bij de problemen te blijven.
Het resultaat is een tentoonstelling die ons bewust maakt van de conflicten die ingebed lijken te zijn in de westerse kapitalistische levens-stijl, en die onderzoekt hoe we ons kunnen verhouden tot de grootste uitdaging van onze tijd. De kunstwerken in deze tentoonstelling gaan over een diepe tijds-ervaring, bewustwording van lokaliteit en een voorouderlijke connectie met het land; ze volgen de reizen van zaden, de stromen van vruchtbare modder, en van het zilte water; ze observeren hoe technologie niet enkel oplossingen biedt, maar tevens een nieuwe wildernis schept waarin de mens niet per definitie de boventoon voert; en ze maken ons er tenslotte van bewust dat elk landschap onherroepelijk een politiek landschap is dat zowel de littekens als de vruchten van zijn bewoning draagt. Het geloof in innovatie en technologie, gaat hand in hand met de wens om stapje terug te doen, de tovenaar en de profeet blijken voortdurend met elkaar in dialoog te staan.
RIEKE VOS
CURATOR, HET HEM